Het wierdedorp Witttewierum Het wierdedorp Werum of Wierum is ooit gelegen geweestaan de rechtervoet van de Fivel, evenals Ten Post, Oldersum, Loppersum, Oosterwijtwerd en Spijk. Het ligt ongeveer één km ten zuiden van Ten Post in de voormalige gemeente Ten Boer. Ten Post wordt lange tijd gezien als een gehucht onder Wittewierum.
Schilderij van Boomgaard van de derde kerk en huidige pastorie vlak voor de sloop en herbouw van de kerk (1862). Bron: RHCGA, Groninger Archieven, Beeldbank Groningen. Licentie: Public Domain.
Wittewierum is een dorp rijk aan historie. In het jaar 1211 schenken de inwoners van Wierum hun dorpskerk aan een pas opgerichte kloostergemeenschap te Romerswerf of Nijenklooster onder Jukwerd. Het klooster dankt zijn bekendheid mede aan het feit dat de stichter van het klooster, de abt Emo van Huizinge en later de tweede abt Menko, een (nog altijd in de Rijks Universiteit van Groningen bewaarde) Kroniek hebben geschreven. Uit deze Kroniek krijgt men geen vrolijk beeld van het leven in het terpen- en wierdengebied. Behalve over de regionale oorlogen en twisten, die in die dagen geheel Europa teisteren, leest men voortdurend van stormen, natuurrampen, ziekten en misoogsten. De kroniek van het klooster Bloemhof vertelt ook uitvoerig over de verhuizing en stichting van het klooster te Wierum in het jaar 1213 en over de opname van de jonge communiteit in de orde van de Premonstratenzers of Norbertijnen in 1217, onder de naam Floridus Hortus of Bloemhof. Het witte habijt van de monniken veroorzaake de naamsverandering van het dorp. Over Emo en Menko en het klooster Bloemhof is op NdV een afzonderlijk artikel geplaatst: Emo en Menko en het klooster Bloemhof te Oosterwierum.
Herenbank van de familie Rengers met opzetstuk. Foto: Dickelbers, 6 april 2013. Licentie: Creative Commons Attribution-Share Alike 3.0 Unported license.
Wapen: Gevierendeeld: I en IV Rengers [2]; II en III Polman. Schildhouders: twee omziende gevleugelde draken. N.B. Afgebeeld: GDW, plaat XXXII. Egbert Rengers, overleden Groningen 11 februari 1663, gehuwd Groningen 14 december 1649 Wilhelmina Polman, overleden Groningen 10 april 1690. Zie: GHB, 1910, blz. 382.771 GDW, blz. 770, nr. [4254].
Wierum wordt in de loop der tijd Wittewierum. In 1238 wordt begonnen met de bouw van een nieuwe bakstenen abdijkerk. Dit is het eerste schriftelijke bericht over het bakken van stenen in de Nederlanden. Nauwkeurig worden de voorbereidingen, de steenfabricage en de organisatie van de bouw beschreven. Vanuit het klooster wordt de systematische ontginning van het omliggende gebied ter hand genomen.
Bloemhof wordt een machtig klooster dat in Fivelingo veel landerijen, met meer dan 2300 ha land en invloed heeft bezeten. Ooit hebben er 1000 monniken en nonnen in Wittewierum en in de zustervestiging Nijenklooster gewoond. In 1561 zijn er nog maar drie of vier monniken en wordt het klooster opgeheven. De bezittingen worden bestemd voor het nieuwe bischoppelijk kapittel van Groningen. In 1566, tijdens de 80-jarige oorlog, brandt het klooster grotendeels af, maar blijft de abdijkerk ten dele bewaard. Cornelius Hermanszoon, de laatste abt van Bloemhof, neemt de nu zo vermaarde kroniek mee naar Groningen. De gebouwen van het klooster zijn afgebroken door Johan Knijff, die onder Alva benoemd wordt tot bisschop van Groningen. Met de stenen ervan zijn grote delen van het tegenwoordige Prinsenhof in de stad Groningen gebouwd.
De klok uit 1373 hangt nu in de kerktoren van Slochteren. In 1598 is er een verkoping van de restanten van het klooster en in 1604 wordt er, ook van de kloosterresten, op de fundamenten van de abdijkerk een protestantse kerk gebouwd, die in 1863 moet wijken voor het huidige bouwwerk.
Bij de restauratie van dit godshuis komen oude 13e-eeuwse funderingen van een romano-gotische kruisbasiliek tevoorschijn, die de verschijnings-vorm van de abdijkerk van 1238 is geweest. Op de pijlers van het schip, deel uitmakend van een alternerend stelsel (1), blijken de kerken uit 1604 en 1863 te zijn gebouwd. De toren van de laatste kerk wordt in de Tweede Wereldoorlog onherstelbaar beschadigd door een luchtballon. Waarschijnlijk door het ontbreken van belangrijke weg- en waterverbindingen komt het dorp niet tot verdere ontwikkeling. Na de aanleg van het Eemskanaal rond 1875 komt er meer bebouwing aan de doorgaande weg en er komt zelfs een voetpad naar het kanaal. Bij de aanleg van een nieuwe weg tussen Ten Post en Wittewierum, in 1937, stuit men iets ten noorden van de bebouwing van het dorp, rechts van de weg, op de resten van een duiventil. Het land, nu doorsneden door genoemde weg, draagt de veldnaam 'Doefkaamp'.
Op de wierde ligt een tot de verbeelding sprekend kerkhof. De oudste grafzerk dateert uit 1669, de laatste begraving heeft in 1919 plaatsgevonden. De geaccidenteerde terreinen in de omgeving verraden de ligging van het voormalige kloostercomplex. Kerk en kerkhof zijn in 2002 gerestaureerd en zijn nu in bezit van de Stichting Oude Groninger Kerken. Het terrein wordt beheerd door Landschapsbeheer Groningen. Het dorp Wittewierum telt momenteel nog ongeveer 140 inwoners.
De kerk Conelius Hermanszoon de laatste abt neemt, zoals eerder al geschreven, de nu zo vermaarde kroniek mee naar Groningen. In 1568 is er de verkoping van de restanten van het klooster en In 1604 wordt er, ook van de kloosterresten op de fundamenten van de abdijkerk een protestantse kerk gebouwd, die in 1883 moet wijken voor het huidige bouwwerk. Bij de restauratie van dit godshuls komen in 2002 kortgeleden oude 13e-eeuwse funderingen van romano-gotische kruisbasiliek bloot die de verschijningvorm van de abdijkerk van 1238 is geweest Op de pijlers van het schip, deel uilmakend van een alternerend stelsel blijken de kerken uit 1604 en1803 te zijn gebouwd De voormalige koorpartij en de westbouw met toren hebben zich respectievelijk oostelijk en westelijk van het huidige gebouw bevonden. De zuidbeuk is wellicht in de 16e-eeuw deels verbouwd tot pastoorshuis en gedeeltelijk verwijderd. De huidige door pilasters gelede zaalkerk is blijkens een steen in de oostgevel gebouwd in 1883 door de aannemers K.H. Nieland en C.J. Huizenga naar een ontwerp van Architect P.B.Nienhuis. Huizinga heeft in Ten Post gewoonden heeft vaker samen met Nieland gewerkt.
In 1883 verwijderen zij de houten bovenbouw van de kerktoren te Huizinge en plaatsen de eenvoudige spits die nog altijd de toren siert (2). Een andere steen boven de ingang noemt de opdrachtgevers. Het gebouw Is overwegend neoclassicistisch, maar heeft spitsboogvensters met neogotische gietijzeren traceringen terwijl de dakgoten versierd zijn met een gezaagde decoratieve rand. De benedenzone van het muurwerk bestaat uit kloostermoppen die aan de buitenzijde als plint zijn bepleisterd. In de Tweede Wereldoorlog zijn een forse dakruiter en twee opvallende gietijzeren pinakels verloren gegaan, de huidige dak en gevelbekroningen zijn replica's die bij de restauratie van de kerk in 2002 zijn aangebracht. Een gedrukt witgepleisterd tongewelf dekt het stemmige witte interieur met banken in houtimitatie en een zwarte preekstoel. De toepassing van gietijzer zowel buiten als binnen is bij deze kerk opvallend.
De banken zijn versierd met lofwerk en ornamentiek In gietijzer. Het liturgisch centrum wordt van de kerkzaal gescheiden door een gietijzeren hekwerk en de preekstoel geschonken door de unicus collator Jhr. Johan Hora Siccama, vertoont evenals de deuren sierwerk, uitgevoerd in gietijzer.
Twee grote rouwborden herinneren aan Lammert Schotto Rengers en zijn echtgenote Elizabeth Bentinck tot Schoonheeten en Diepenveen, beiden overleden in 1779. De herenbank aan de zuidmuur van het oostelijk afgescheiden gedeelte van de kerkzaal heeft een 17e-eeuws gesneden dekstuk met in een cartouche, een gevierendeeld wapen van Rengers en Polman.
Voor de preekstoel liggen dertien grafzerken, meest van het geslacht Rengers. De oudste is uit 1553 en een andere herinnert aan de kroniekschrijver Johan Rengers van Ten Post 1542-1628. Onder de zerken bevindt zich een overwelfde grafkelder. In 2002 is een nieuwe klok gegoten door Laudy te Finsterwolde ter vervanging van een klok uit 1829 die is verdwenen in de Tweede Wereldoorlog, terwijl de klok uit 1373 nog steeds in de kerktoren van Slochteren hangt..
Tijdlijn 1211 - De bestaande dorpskerk wordt geschonken aan de pas opgerichte kloostergemeenschap Romerswerf.
1213 - De kloostergemeenschap sticht een klooster.
1217 - Oprichting Premostratenzerorde en het klooster krijgt de naam Bloemhof. De orde draagt uitsluitend witte gewaden en dit veroorzaakt de naamsverandering naar Wittewierum.
1238 - Bouw nieuwe abdijkerk gewijd aan Maria, Heilige Jan en Heilige Vrtus. Dit is de eerste beschreven bakstenen kerk in Nederland. De kerk wordt gebouwd als een Romanogotische kruisbasiliek met een grafkelder.
1373 - De abdijkerk wordt voorzien van een luidklok.
1561 - Het kooster wordt opgeheven. De luidklok verhuist naar de kerk van Slochteren.
1566 - Het klooster brandt af. de voormalig abdijkerk blijft ten dele bewaard.
1604 - Met de restanten van het klooster en de kerk wordt op de fundamenten van de abdijkerk een nieuwe kerk gebouwd.
Tot 1700 - Een herenbank met wapens van de geslachten Rengers en Polman komt in de kerk te staan.
1829 - De kerk wordt voorzien van een luidklok.
1863 - De 17e eeuwse kerk wordt afgebroken en vervangen dooreen zaalkerk in eclectische stijl met spitsboog vensters.
1868 - De spits van de toren van Huizinge wordt geplaatst op de toren.
1943 - De dakruiter met twee pinakels gaat verloren door het oorlogsgeweld. De luidklok wordt ontvreemd door de Duitse bezetters.
1977 - Overdracht naar de Stichting Oude Groninger Kerken.
2003 - Het dak wordt gerestaureerd en er wordt een nieuwe luidklok gegoten door klokkengieter Laudy.
De vermoedelijk eerste, houten kerk van Wittewierum wordt in een onbekend jaar gebouwd en in 1211 geschonken aan het klooster Bloemhof in oprichting. In 1225 wordt deze houten kerk gewijd tot abdij door bisschop Dirk III van Münster. Daarop beginnen de voorbereidingen voor de bouw van een nieuwe stenen kloosterkerk, waarschijnlijk naar voorbeeld van het moederklooster, de Abdij van Prémontré. In 1227 wordt de slotgracht voltooid, in 1228 zijn de koorbanken gemaakt en in 1235 is begonnen met het bakken van stenen. In 1238, een jaar na de dood van Emo van Huizinge, begint zijn opvolger abt Paulus met de bouw van de kerk. Vanaf 1238 wordt onder leiding van bouwmeester Everhard van Keulen de tweede, stenen, kloosterkerk gebouwd. De eerste vijf jaar worden besteed aan het leggen van de fundamenten vanwege de zachte bodem. Deze fundamenten worden aangelegd door middel van heien, waarvoor 80 man uit de omtrek worden ingezet, die in ruil daarvoor brood, kaas en een aflaat van de bisschop van Münster. Het merendeel van de werkkrachten is afkomstig uit Woltersum en de overigen uit Wittewierum.
De kroniek vermeldt dat het hele dorp trilt door het heien, waardoor in de huizen de melkemmers overlopen en de ganzeneieren beschadigd worden, waardoor er geen kuikens meer uit kunnen komen. Na 21 jaar werken, in 1258 of 1259, is de kerk gereed. De hoge kosten die met de bouw gepaard gaan worden door abt Menko onder andere geweten aan de onervarenheid van de monniken met het werk, waardoor een dure bouwmeester moet worden ingehuurd.
De kloosterabdij is een drieschepige romanogotische kruisbasiliek, opgetrokken volgens een alternerend stelsel (meer precies het gebonden stelsel) met een hoogkoor in het oosten en een toren in het westen. Het gebouw heeft een breedte van ongeveer 18 meter: 10 meter voor het koor en 4 meter aan beide zijden voor de zijbeuken. Dit is in die tijd een veelgebruikte maat. Uit archeologisch onderzoek door bouwhistorici Jan Battjes en Hans Ladrak in 2001 blijkt dat latere kerken worden gebouwd op de fundamenten van de pijlers van het schip.
De opgraving brengt bijzonder grote kloostermoppen met formaat 10x16x32 cm aan het licht die een indicatie geven van de ouderdom van de kerk. De toren bevindt zich ten westen en het halfrond gesloten koor, het transept (dwarspand) met de beide zijapsiden voor de dwarsarmen ten oosten en de beide zijbeuken aan noord- en zuidzijde van het huidige gebouw. De kruisbasiliek wijkt volgens Menko (in de kroniek) op verschillende punten af van de kerk die van tevoren is uitgedacht. Zo is er oorspronkelijk ook een ciborium gepland tussen de beide dwarsarmen, in de vorm van een kruisingstoren, waarvan het dak boven de kerk uit zou moeten steken.
Ook zijn er twee koortorens gepland aan weerszijden van de beide kapellen in de dwarsarmen. Menko spreekt in de kroniek de wens uit dat 'een later geslacht' de oorspronkelijke bouwplannen alsnog kan verwezenlijken, hetgeen echter nooit is gebeurd. De kloosterbasiliek kan er volgens Kroesen mogelijk zo uitgezien hebben als de nog bestaande 12e-eeuwse premonstratenzer abdij van het Klooster Knechtsteden bij het Duitse Dormagen, zij het dat deze geen westtoren, maar een westapsis heeft en niet uit rode baksteen, maar uit gele zandsteen is opgetrokken.
De kruisbasiliek bevat op aandringen van abt Sibrand van het klooster Mariëngaarde uit Dokkum naar het voorbeeld van het moederklooster, de Abdij van Prémontré, in het priesterkoor twee hoofdaltaren: Een hoogaltaar gewijd aan Onze Lieve Vrouwe en Sint-Jan en een altaar midden in de kerk dat gewijd was aan Sint-Vitus. Het altaar van Sint-Vitus is waarschijnlijk het parochiealtaar, dat mogelijk ook al in de houten voorgangerkerk heeft gestaan. De afbeelding van Sint-Vitus staat ook op de zegel van het klooster.
Voor de plaatsing van het hoofdaltaar wordt het priesterkoor verbreed (dilatata) met waarschijnlijk twee zijapsissen, om zo een bredere doorgang voor de altaardienaren te verkrijgen en gedrang van offerende en communicerende gelovigen te voorkomen. Daarnaast worden er 5 zijaltaren geplaatst. Volgens een beschrijving uit 1632 zijn twee daarvan in de 16e eeuw 'egen altaren' van de families Rengers van Oldenhuis en Tuinga van Tuwinga. Die van Rengers staat volgens de beschrijving in het zuidoosten en die van Tuinga in het noordoosten.
Drie jaar na de voltooiing en inwijding op 6 september 1259 door Christiaan van Litouwen storten op 28 januari 1262 tijdens een zware storm de toren en de westvleugel in. Deze zijn vervolgens waarschijnlijk herbouwd. In de kroniek wordt al gerept van voortdurende verzakkingen, die in 2001 ook blijken te zijn af te lezen aan de fundamenten onder de kerk, in de zin dat het metselwerk op veel plaatsen niet waterpas ligt en veel bakstenen niet zijn gebakken, maar bijgehakt. Volgens de beschrijving uit 1632 worden niet alleen de abten in de kerk begraven, maar ook de monniken en lekenbroeders.
De beschrijving spreekt van een "preestercoor int oesten mit abten ende preesteren begreffnissen [en een] leeckencoor int noorden mit der leecken broderen begraffnissen". In dezelfde beschrijving staat ook vermeld dat de sacristie zich aan de zuidzijde van het priesterkoor heeft bevonden; Kroesen oppert de mogelijkheid dat dit in de zuidelijke koorkapel zou kunnen zijn geweest. Het is echter niet duidelijk of de sacristie zich op een verdieping boven dit zijkoor heeft bevonden of dat een zijkoor op de begane grond later is omgevormd tot sacristie.
Over de eeuwen na de 13e eeuw is weinig bekend, afgezien van het gieten van een klok in 1373. Deze klok, die gegoten is door Seghebodus, bevat een afbeelding van het hoofd van Johannes de Doper op een schotel en is onder andere gewijd aan de heilige Cunera, waarover in de kroniek verder niet wordt gesproken. Mogelijk is zij de patroonheilige van een van de vijf zijaltaren.
In latere eeuwen wordt in de kerk een orgel geplaatst aan de zuidmuur, hetgeen blijkt uit een tekening uit begin 17e eeuw, waarop de aanduiding 'hijr ist orgel gewest' staat. Daarnaast wordt op 17e-eeuwse plattegronden gesproken van een doksaal (aangeduid als 'steenen boene') tussen schip en koor, iets wat bij de premonstratenzers pas in de 15e en 16e eeuw in zwang komt en dus mogelijk pas later is ingebouwd in de kerk.
In 1515 worden de kloostergebouwen verwoest door Saksische benden en mogelijk in de 16e eeuw wordt de zuidbeuk deels verbouwd tot pastorie (pastoorshuis), waarbij de zuidbeuk deels wordt afgebroken. Bij de brand in 1566 wordt de kerk gedeeltelijk verwoest. In 1594 vindt de reductie plaats. De eerste protestantse predikant van Wittewierum is de Bruggenaar Eustachius Manglerius geweest, die mogelijk al in 1595 in Wittewierum komt, maar na 4 jaar alweer vertrekt naar Oost-Vlieland.
In 1599 wordt door predikant Alardus à Berten bij Gedeputeerde Staten van Stad en Lande een verzoek ingediend tot de sloop van het hoogkoor en de nevenkoren (zijbeuken) en de restauratie van de kerk. Hij schrijft dan dat "alle dinck verdarvet, verwaterd ende verrottet" is, "ende dat weer ende wint daerinne slacht, also dat men kuyme van regen ende wint daerinne kan gedueren om godes woert to anhooren, want se gants dackloos is, licht open van vensteren ende doeren ende is gansch reddeloos".
Alardus à Berten krijgt toestemming, maar het duurt nog enkele jaren voor het zover komt.
Interieur met links en rechts de kerkbanken en op de achtergrond het liturgisch centrum met preekstoel en herenbanken. Foto: Hardscarf, 28 april 2018. Licentie: Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 International license.
De armenkist. Foto: Dickelbers, 6 april 2013. Licentie: Creative Commons Attribution-Share Alike 3.0 Unported license.
Grafzerken en grafkelder Voor de preekstoel liggen een dertiental grafzerken, waarvan de meeste van de familie Rengers zijn. De oudste grafsteen is die voor Swer Renghers (†1558). Ook kroniekschrijver Johan Rengers van Ten Post (1542-1626) is in deze kerk begraven. Zijn grafzerk bedekt de ingang van de grafkelder onder de kerk. Onder de vloer ligt ook een steen van rode bentheimer zandsteen met daarop de bisschoppelijke kruisen. Mogelijk is deze afkomstig van een altaar uit de kloosterkerk. Een andere steen vormt volgens Van Es en Overdiep waarschijnlijk het restant van een sarcofaagdeksel. Onder het liturgisch centrum bevindt zich een grafkelder, die in 1768 is aangelegd in opdracht van jonker Lammert Schotto Rengers. Dit is voor zover bekend de enige grafkelder binnen Groningen in een kerk waarvan het bouwbestek is overgeleverd. De grafkelder is overdekt door een dubbel graatgewelf met op de vloer zwartgrijze plavuizen. De grafkelder meet 6 bij 6 meter en heeft een hoogte van 1,5 meter. In de grafkelder zijn 25 leden van de familie Rengers begraven.
In 1863 is de grafkelder waarschijnlijk open geweest bij de bouw van de huidige kerk, want dam wordt de grafkelder in 1963 'herontdekt' door een amateurarcheoloog en blijkt dat de resten van de familie op een hoop liggen. Later is de grafkelder nog meermaals geopend, zoals bij de restauratie van 1986-87, waarbij de kelder wordt opgeruimd en de menselijke resten worden bijgezet in een grafkist.
DEN 3 NOVEMBER YS HERLICK VERSTORVEN DE E. SWER RENGHERS ENDE HER GEDOLVEN ANNO 1558.
Interieur van grafkelder, met gewelf en losliggend skeletmateriaal (april 1987). Foto: A.J. van der Wal, april 1987. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Licentie: Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 International license.
Rouwborden - 1 In de kerk hangen aan weerszijden van het pad twee rouwborden van de familie Rengers. Deze borden zijn voor Lambert Schotte Rengers en zijn vrouw Ambrosia Elisabeth Bentinck van Schoonheten van Diepenheim, die beiden in 1779 zijn overleden. Beide rouwborden bevatten hun eigen wapen met eromheen de 32 kwartierwapens van hun voorgeslachten. In het bovenste vak zijn een aantal doodssymbolen en een opengeslagen boek met het jaartal van overlijden te zien. In het onderste vak staat een opschrift met de functies die beiden tijdens hun leven hebben vervuld. Wanneer beide rouwborden zijn opgehangen is onbekend, maar na de omwenteling in 1795 worden beide rouwborden ontmanteld en uit de kerk gehaald. In 1813 zijn beide borden teruggehangen, maar volgens een legende zijn de lijsten van beide rouwborden daarbij verwisseld. Vroeger hebben meer rouwborden in de kerk gehangen, vooral voor de families Rengers en Van Ewsum. Hiervan zijn vier verdwenen en hangen er twee in de Fogelsangh State in Veenklooster (Friesland):
- Johan Rengers van Ten Post (1542-1626), kroniekschrijver. Verdwenen. - Odilia van Ewsum geboren Van der Wenge (ca. 1650-1680), vrouw van Christoffer Willem van Ewsum. Woonde op Tammingahuizen. Verdwenen.
Rouwbord Lambert Schotte Rengers. Foto: Hardscarf, mei 2013. Licentie: Creative Commons Attribution-Share Alike 3.0 Unported license.
Rouwborden- 2
Rouwbord douariere Ambrosia Elisabeth Bentinck van Schoonheten van Diepenheim. Foto: Dickelbers, 6 april 2013. Licentie: Creative Commons Attribution-Share Alike 3.0 Unported license.
Grafzerken
Meer lezen: Emo en Menko en het klooster Bloemhof.
Noten: 1. Altenerend stelsel. Het alternerend stelsel is in de bouwkunde het begrip voor het volgens een bepaalde regelmaat afwisselen van zware pijlers met lichtere pijlers of zuilen als dragende delen binnen een gebouw. Met name in de kerkenbouw is dit systeem veel toegepast bij de verdeling van het schip in middenbeuk en zijbeuken . Voordeel van het stelsel is dat het gebruik van zware pijlers tot een minimum beperkt kon worden. Het stelsel werd veelvuldig gebruikt in de romaanse architectuur, waarin met name de gewelven te zwaar werden uitgevoerd om volledig op lichte zuilen te kunnen vertrouwen. Een bijkomend voordeel was de esthetische, ritmische afwisseling. De meest voorkomende variant is die waarbij een pijler telkens wordt afgewisseld door een zuil. Soms wordt echter iedere pijler gevolgd door twee zuilen; in deze gevallen is het schip niet overwelfd en kon de constructie dus lichter uitgevoerd worden. Door de bouwkundige vernieuwing tijdens de gotiek werd het alternerend stelsel achterhaald en raakte het in onbruik. Alleen in een aantal vroeg-gotische stijlen werd het stelsel nog enige tijd toegepast. In de tweede helft van de 19e eeuw, waarin architecten bewust teruggrepen op middeleeuwse bouwstijlen, werd het stelsel weer op grotere schaal toegepast, in Nederland onder andere door de architecten P.J.H. Cuypers en C. Weber. Ontvangen van 2. Uit: Groninger Kerken vijfde jaargang nr 3-4 november 1988.
Bronnen: - Kroniek van het klooster Bloemhof te Wittewierum. Inleiding, editie en vertaling prof. dr. H.P.H. Jansen en dr. A. Janse. Uitg. Verloren, Hilversum, 1991; 568 bladzijden; in mijn bezit.
|